Bruinoogje

Er was eens een meisje genaamd Bruinoogje. Haar ouders waren verdwenen, maar de Butler van de familie bleef bij haar en onder zijn lach groeide ze op.
Soms plaagden gedachten haar met beelden over de nacht waarin ze haar ouders verloor; dan zag ze bandieten het huis binnengaan en ze keek toe hoe haar vader en een vreemde man onderhandelden over hun leven.
De Butler had Bruinoogje verplaatst naar een onbekend dorp waar hij hoopte rust te vergaren. Maar ondanks dat de Butler haar met alle liefde van de wereld benaderde kon Bruinoogje haar ogen niet sluiten en haar hart niet vullen.
Bijna elke nacht schrok ze wakker en dan dwaalde haar hand naar het lapje stof dat haar rechteroogkas verborg. Het oog had ze niet meer: kwijtgeraakt op dezelfde nacht dat ze haar ouders verloor. In haar nachtmerries zag ze schaduwen over elkaar heen klimmen.
Ze zag bloed en pijn.
Soms gezichten, zo duidelijk alsof ze het zag bij zonlicht. De Butler zou haar dan geruststellen en weer in slaap zingen en bij daglicht zou ze de markt bezoeken in het dorp met een gelukkige glimlach alsof haar hoofd leeg was.
Het dorp gaf haar de naam Bruinoogje als koosnaampje. Alle inwoners gaven om haar alsof ze hun eigen dochter was.
Niemand durfde te vertellen dat ze verliefd op haar waren en dus gaven ze haar giften en omarmden ze haar in hun dromen, vooral de twee zonen van de smid die vanaf hun geboorte in het dorp woonden. Bruinoogje had lang zwart krullend haar met wulpse vormen onder haar kledij.
Haar oog was van een terracottakleurig bruin, en ieder die haar aankeek was verbijsterd over haar aantrekkingskracht.
De Butler had het allemaal goed in de smiezen maar Bruinoogje had niks in de gaten. Nou kon je haar dat ook niet kwalijk nemen; die nacht had ze weer een nachtmerrie.
“Aaah, aaah stop, nee.”
Bezweet werd ze wakker. De Butler kwam al aangerend.
“Wat is er Bruinoogje, wat heb je gezien.”
“Ooh Butler,” zei Bruinoogje, “Mijn oog deed zo’n pijn.”
Haar hand ging naar het lapje stof.
“Ik moet mijn oog vinden,” zei Bruinoogje plotseling vastbesloten.
Meteen stond ze op en trok haar kleren aan.
“Maar het is donker buiten?”
“Ik heb geen licht nodig om te kunnen zien.”
Dat waren haar laatste woorden voordat ze op haar paard vertrok.
Al snel had ze de grens van het dorp bereikt. Ze keek nog één keer om en reed toen de nacht in. Ze had niet door dat ze werd gevolgd door de twee zonen van de smid.
Bruinoogje reed door velden en dalen, nooit één keer stoppend om de weg te vragen of een kaart te raadplegen.
Soms moest ze wel stoppen om te slapen of eten te vergaren maar al snel was ze dan al weer opgestapt en onderweg naar de volgende horizon. De twee zonen van de smid zaten haar nog vlak op de hielen; hun namen waren Wilde Horizon en Vlakke Duit.

Ze hadden Bruinoogje al snel opgemerkt toen ze lang geleden aankwam in het dorp en hadden vastgesteld dat ze het mooiste meisje was van de hele wereld.
Net zoals het hele dorp hadden ze hun liefde nooit verklaard maar vastberaden om meer over Bruinoogje te weten te komen zaten ze elke nacht onder haar slaapkamerraam, te luisteren hoe ze sliep.
Natuurlijk hadden ze daarom ook bijna elke nacht gehoord hoe Bruinoogje wakker schrok.
Ze wilden haar wel helpen maar wisten geen raad. Ze konden moeilijk zeggen dat ze onder haar slaapkamerraam hadden geluisterd en haar wilden helpen met haar nachtmerries.
Dus bleven ze luisteren. Zo hoorden ze Bruinoogje weg gaan en besloten haar te achtervolgen.
Wilde Horizon en Vlakke Duit waren erg verbaasd dat Bruinoogje helemaal geen kaart bij zich had of de weg vroeg, maar geloofden in haar beslissing. Op de vierde dag kwam Bruinoogje bij een herberg aan. Hier stapte ze af en verdween door de voordeur.
“Moeten we niet ook naar binnen gaan broer,” zei Vlakke Duit.
“Mmm, wacht voor enkele ogenblikken broer, we weten niet of ze hier komt om alvast de dag af te sluiten of omdat dit haar bestemming is. We kunnen alleen maar afwachten.”
Nog voordat Wilde Horizon zijn zin afmaakte vloog er een gedaante door één van de ramen van de herberg.
“Ik ga eropaf,” riep Vlakke Duit.
Toen hij de gelagkamer in kwam sloeg hij al gelijk de eerste de beste man neer, en daar kwam de tweede, en daar was zijn broer. Bruinoogje had inderdaad haar bestemming bereikt. Op de nacht dat ze haar ouders en haar oog verloor had ze een band met haar rechteroog gekregen. Alhoewel het oog niet meer van haar was zag ze elke nacht in schimmende vormen de gruweldaden die de bandieten deden. Ze kon het zich nu weer herinneren: het gesprek tussen haar vader en de vreemde man.
“Alsjeblieft, spaar ons, spaar mijn kleintje.”
“Waarom zou ik dat doen.”
“Nee, stop. Ik zal het je vertellen. Ze is levend veel meer waard dan dood.”
“Vertel op.”
“Ze heeft een gave, zie je. Een gave die verborgen zit in haar ogen. Ze kan de waarheid zien.”
“Aah echt. En wat heb ik daaraan?”
“Zie je het niet. Als jij haar aan je zijde hebt kan niemand meer tegen je liegen. Dan zal iedereen voor je beven.”
“Wel, dat is veelbelovend, maar eerlijk gezegd heb ik geen zin aan een klein meisje aan mijn zijde. Maar je zei iets over dat de gave verstopt zat in haar ogen.”
Bruinoogje hield haar rechteroog nu in haar hand: In de nacht waarop de bandiet en haar vader met elkaar praatte had de bandiet het oog van haar genomen en gebruikt voor zijn eigen belang. Ze had bijna iedere nacht, door haar oog moeten kijken hoe de bandiet aan het roven en moorden was. Het mes dat ze in zijn rug had gestoken en gebruikt had om haar oog uit zijn kas te halen lag op de grond. Ze merkte niet op hoe Wilde Horizon en Vlakke Duit haar daar met hun leven verdedigden en zo daar het leven lieten. Ze merkte niks op want ze ging naar huis. Thuis aangekomen duwde de Butler het rechteroog in de kas waar hij thuishoorde en Bruinoogje had geen nachtmerries meer.