Het verhaal bevindt zich in Eamelor, Het land waar de goden heersen. Zij waren het die de Methuda's leven hebben ingeblazen.  Naakte vrouwen en mannen met vleugels die duizenden jaren oud konden worden en de gave bezaten om ver te zien. Helaas zijn nu de Methuda's bijna uitgestorven en Eamelor is nu bewoond met afstammelingen van de Methuda's die hun geloof hadden kwijtgeraakt en daarbij hun vleugels. Het boek gaat over de vragen die ik mij dagelijks afvraag. Wat is liefde? hoe vier je het moment? Kan je de toekomst veranderen? en wat betekent dat? Deze vragen en meer zijn één dimensie van het verhaal. De andere dimensies wou ik vullen met een briljant verhaal over mythische wezens en ware liefde, terechtstelling en opoffering.  En de hoofdpersonage die ik heb gekozen om dit verhaal in goede lijnen te brengen is een jongeman die zijn hele jeugd doorbrengt in Samiring. Een bos die voor vele kippenvel geeft. en waar al voor twintig jaar niemand is binnengekomen.

Om jullie een smaak te geven van wat Eamelor te  bieden heeft heb ik hier een korte dialoog tussen twee meisjes die wel heel erotisch bezig zijn. 
Dit zal voor de hoofdpersoon het eerste contact zijn met de buitenwereld.



Eamelor: Emilia

Diep in het bos zaten twee meisjes te spelen, hun lach klonk rustgevend en liefdevol.
Waarschijnlijk liet het bos ze daarom toe. Naakt, lagen ze te genieten van de zon die op hen viel; de stralen lieten de waterdruppels op hun lichamen blinken als gepolijst glas. De waterval in het meer miste hun aanwezigheid maar jankte van geluk dat hij hun borsten had gevoeld. Als twee godinnen lagen ze hand in hand. Hun tepels nog stijf en hun schaamstreken vochtig. In hun navel lag nog één perfecte waterdruppel en overal op hun lichamen stonden hun kleine witte haartjes recht overeind. Het groene van hun ogen was gevuld met geheimen: ze hadden het over de jongeman die ze samen met Nissa hadden gezien. Ze waren vriendinnen en stiekem jaloers geweest. Hun vrije handen verkende hun lichamen terwijl ze ieder hun eigen opinie deelden. “Ik wed dat hij goed is in bed.”
“Mmmmm,” antwoordde de ander dromerig. “Dat kan je toch niet zeggen.”
Ze waren pril en maagd. Onschuldig begonnen ze met dromen en bang om betrapt te worden zochten ze het bos op; hier wisten ze pas zeker dat niemand hen afluisterde.
“Ach, kom op. Heb jij nooit gedroomd over het spel der overgave.”
Haar vriendin bloosde, haar tepels werden stijver en ze kon het niet laten om met ze te spelen.
“Misschien,” verklaarde ze onschuldig.
“Heb je nog nooit gedroomd over een man en zijn mannelijkheid.”
Zij voelde haar binnenste en merkte dat het nat was. Haar vingers maakten zachte stroken en ze zuchtte. Ze keek haar beste vriendin aan en was blij dat ze er weer bij was: ze zag dat haar oogleden zich hadden gesloten en haar hand verdween tussen haar benen.
“Wat zou je doen als die jongen zijn mannelijkheid nu in je gezicht liet vallen.”
“Aah.” Een heel klein kreuntje ontsnapte haar lippen en ze beet op haar lip.
Ze glimlachte en kneep haar vriendin in haar hand.
“Ik zou hem zeggen dat hij daar niet hoort.”
“En waar, hoort hij dan.”
“In…in mijn binnenste.”
Ze klom op haar vriendin, knieën aan weerszijden en begon haar te kussen; borsten elkaar aanrakend, vingers in elkaar verstrengeld verloren ze zichzelf in de sensatie van hun tongen. Twee godinnen, die elkaar gevonden hadden tussen de bladeren van het bos. Speels bracht ze haar mond naar achteren om dan lachend te zien hoe haar vriendin gretig, met haar ogen dicht, naar haar zocht. Hun tongen zagen elk zacht stukje vlees in elkaars mond. Naar adem snakkend verloren ze zichzelf in de groene ogen die elkaar aanstaarden om dan weer opnieuw te beginnen. Toen hun handen vonden dat het tijd werd, bewogen ze zachtjes naar elkaars binnenste om van de natheid die zich daar ontwikkelde gebruik te maken. Hun hoofden maakten zich van elkaar los; hun ruggen kromden en zo kwamen ze klaar. Als twee pasgeboren veulentjes schoten er stroomstoten door hun lichamen waardoor ze het stilletjes uitschreeuwden van gelukzalig genot. Hun vingers diep geborgen in de schoonheid van het leven. Hun heupen vooruitduwend, proberend om de vingers zo diep mogelijk te krijgen. Het was voorbij en met gevoelige lichamen kreunden ze zachtjes nog na. Plotseling hoorde ze een ritseling uit het bos komen; ze schrokken op en bedekten hun vrouwelijkheden. “Wat was dat?” fluisterde de een.
Met hun schouders tegen elkaar aan tuurden ze naar de rand van de open plek.
“Ik ga kijken.”
“Ben je gek, straks wordt je opgegeten.”
“Ach, dat zal wel meevallen.”
Stiekem hoopte ze dat het Jonmer was, de knapste jongen uit heel Laggia waar ze al tijden verliefd op was. Ze wou hem graag op heterdaad betrappen. Zachtjes kroop ze richting de bomen, haar adem in haar keel en oppervlakkig waardoor haar borsten met iedere stap op en neer bewogen. Haar binnenste was nog steeds gevoelig: nawensend om de vingers van haar vriendin. Door de bomen zag ze een paar ogen, groen van kleur maar diep vanbinnen een gouden glans die haar afleidde. Ze zette nog een stap en zag wat ze al wist. Het was Jonmer niet maar een vreemde jongen; gehurkt, net zoals zij. Haar aanstarend, zoals een hert een Mead aanstaart. Ze had het gevoel dat ze iets moest zeggen maar haar keel werkte niet mee.
“Emilia, wat zie je.”
Ze werd zich weer bewust van haar omgeving en toen ze haar gezicht omdraaide om haar vriendin antwoord te geven zag ze daar, aan de andere kant van de open plek twee jongens staan. Het waren haar broertje en Zigdar.
Wat doen zij hier?
Haar vriendin draaide haar hoofd ook om en riep haar naam. Daarna pakte ze haar kleren en rende naar haar toe. Ze merkte te laat op dat ze Emilia’s kleren was vergeten en keek beschuldigend.
“Zo, zo, zo,” klonk Zigdar's vette stem.
Emilia vond altijd al dat zijn stem precies een echo was van zijn uiterlijk. Vet, gluiperig en vlak.
“Nu lijkt het toch eindelijk, dat ik je te pakken heb.”
Zijn blik was stevig op de borsten van Emilia gevestigd. Haar vriendin was bezig haar stoffen jurk over haar hoofd te glijden maar Emilia was niet iemand die haar naaktheid zou verbergen als het erop aankwam. Met trots veegde ze haar haren naar achteren en ze voelde zich heel even een Methuda uit verloren tijden. “Ik ben niet bang voor jou.”
Zigdar pakte Emilia’s kleren op en rook eraan.
“Jij hebt mij nu al lang genoeg ontlopen, het wordt tijd dat je luistert.”
“Ga maar naar huis Maika,” zei ze tegen haar vriendin. “Het is goed.”
“Maar…”
“Niks maar, ga, vertel iedereen wat een bullebak Zigdar is.”
Met een strenge blik joeg ze haar vriendin weg. Zigdar liet haar passeren.
“Niemand zal haar toch geloven, het is nu tussen jou en mij.”
“Genoeg Zigdar, laten we gaan! We hebben al genoeg gezien.”
Emilia’s broertje zag in dat het uit de hand liep.
“Niks ervan, door jou zijn we te laat en nu pak ik mijn kans. Ga jij maar als je te laf bent.”
Bang geworden van zijn woorden rende hij Maika achterna.
“Geen zorgen zus, ik haal hulp!”
Met haar broertjes wegstervende voetstappen in haar oren zag ze Zigdar naar haar toe lopen.
Nu heb je nergens meer om je te verstoppen.”
Emilia wist het, als ze niks deed zou Zigdar haar te pakken krijgen. Met een sprint probeerde ze het water te bereiken maar Zigdar pakte haar bovenarm en trok haar naar zich toe. Emilia liet een kreet van schrik; haar knieën begaven het en Zigdar maakte daar gebruik van. Hij drukte haar arm achter haar en dwong haar zo nog verder naar beneden.
Emilia kon alleen maar hulpeloos tegenstribbelen en hem uitschelden toen Zigdar zijn broek liet vallen en hij Emilia omdraaide. Een voet probeerde zijn schaamstreek te bereiken maar Zigdar sloeg die achteloos weg.
“Nu ben je van mij!”
Eén seconde lang was Emilia met doodsangst vervuld. Ze keek op en zag daar de vreemde jongen staan. Zigdar kreeg een klap in zijn nek en Emilia’s longen vulden zich weer; niet beseffend dat ze haar adem had ingehouden. Ze was de jongen compleet vergeten maar toen Zigdar's greep verslapte en weggleed vulde haar hart zich met warme emoties die ze nog nooit had gevoeld. Voor een tijdje keken ze elkaar alleen maar aan. Ze sloot haar ogen en toen ze ze weer opendeed was de jongen verdwenen.